Einige Impressionen von der Groninger Meikermis 2014, die gestern nach elf Tagen zu Ende ging:
Archiv für den Monat: Mai 2014
Auf ein Wort (17): Narendra Modi
Narendra Damodardas Modi (નરેન્દ્ર દામોદરદાસ મોદી) guj. [nəɾɛnd̪ɾə d̪ɑ̈mod̪əɾd̪ɑ̈s mod̪i]
Auf ein Wort (16): Kasper Hjulmand
Kasper Hjulmanddän.[ˌkʰæsb̥ɐ ˈjuːlˌmænˀ]
Die naheliegendste Eindeutschung wäre [ˌkaspɐ ˈjuːlman] oder, wenn man die phonetische Qualität des dänischen /a/-Phonems stärker wiedergeben will, [ˌkɛspɐ ˈjuːlmɛn]. Die ersten Ausspracheversuche in der tagesschau, ausgeführt durch Susanne Holst, gingen in Richtung [ˈ(ç)juːlmant] für den Nachnamen. Der bisherige Verein Hjulmands, der FC Nordsjælland, spricht sich im Dänischen übrigens [ˈnoɐ̯ɕɛlænˀ]. Die Betonung liegt gerade nicht auf der zweiten Silbe, wie man vermuten könnte und auch Susanne Holst wohl vermutete, die den Vereinsnamen [nɔɐ̯tˈsjɛlant] aussprach. Mir erschiene [ˈnɔɐ̯tˌʃɛlan(t)] die geeignetere Eindeutschung. Mal sehen, was sie in der 20-Uhr-Ausgabe der tagesschau daraus machen.
Nachtrag: In der 20-Uhr-tagesschau war das End-[t] dann verschwunden, aber die Vokale fielen für meinen Geschmack ein bisschen schlapp aus. Jan Hofer sprach den Nachnamen des Trainers [ˈjʊlmən] oder sogar [ˈjʊlmn̩] aus. Für den Vereinsnamen blieb es bei [nɔɐ̯tˈsjɛlant].
Taalvitaliteit en spreektaal
Wat zou je moeten doen om bij nieuwe doelgroepen belangstelling te wekken voor het Gronings? Hoe breng je de vitaliteit van het dialect omhoog? Naar aanleiding van commentaren van Eltje Doddema en anderen (waarvoor wederom dank) wil ik een poging doen om een aantal aspecten nader te belichten die een zinvolle discussie over deze vraag in de weg lijken te staan. Het finale antwoord komt daardoor helaas niet dadelijk tevoorschijn, maar misschien iets dichterbij.
Een van de grootste struikelblokken voor een debat over ontwikkelingen in het dialect – nou ja, over taal in het algemeen – is een vermenging en verwarring van drie concepten: schrift, grammatica, lexicon. Laat ik eens samenvatten wat men er in het algemeen onder verstaat: als je alle woorden die in een taal worden gebruikt, op een rij zou zetten, kreeg je het lexicon van deze taal, haar woordenschat. Dit zogenaamde lexicon is op het eerste gezicht niets dan een lijstje van woorden en woorddelen. Dat lijstje woorden kun je echter niet los zien van wat ‘grammatica’ wordt genoemd: hoe deze woorden zijn opgebouwd, hangt er namelijk bijvoorbeeld van af hoe de taal in kwestie morfologisch, qua vormleer dus, in elkaar zit. Hoe je de woorden uitspreekt, bepalen fonologie en fonetiek. De syntaxis gaat erover hoe je woorden kunt combineren tot zinnen – en ga zo maar door. Je zou de grammatica en het lexicon als twee kanten van dezelfde medaille kunnen beschouwen. Dat is de essentie van taal. Het moment in de ontwikkeling van de mens waarop gesproken taal ontstond, is niet bekend. Misschien was het een paar tienduizend jaar geleden – of toch een paar miljoen? We weten wel dat het schrift er aanzienlijk later bijkwam en ons Latijnse alfabet nog veel later. We weten ook dat je gesproken taal, als kind in ieder geval, gewoon kunt leren door eraan blootgesteld te worden. Je pikt het uit je omgeving op. Het leren van schrift daarentegen vereist expliciete instructie. En natuurlijk een schriftsysteem – honderden talen hebben dat niet eens, om van zoiets als spellingconventies nog maar te zwijgen. Orthografische regels voor het onderwijs zijn ook in de talen die er inmiddels over beschikken, redelijk recent en, anders dan de grammatica en de woordenschat, ook redelijk willekeurig.
Uniformiteit en afstand
In mijn blogpost van 19 april heb ik op een terloopse manier verwezen naar een tekst van Eltje Doddema met de titel “Oremus of de wizzel noar de toukomst”. Met slechts een paar woorden heb ik geprobeerd om samen te vatten waarvoor Doddema in zijn tekst pleit en waarom ik van zijn voorstel niet overtuigd ben. Misschien heeft mijn (ver)korte samenvatting zijn proposities niet helemaal recht gedaan want Doddema zelf plaatste het volgende commentaar op deze site (waarvoor dank):
U schrijft dat ik „een geplande verandering naar het Nederlands toe“ voorsta, echter dit is anders dan de insteek welke ik kies nl. „zo stoef meugelk bie t Nederlands blieven“
Het lijkt me de moeite waard om zijn ideeën nog eens nader te bekijken. Het is een interessante kwestie hoe bovenregionale (streek)taalvariëteiten überhaupt ontstaan. Niet minder interessant zou het antwoord op de vraag zijn of en, zo ja, hoe dit soort ontstaansprocessen aangezet of beïnvloed kunnen worden zodat een standaardisering kan plaatsvinden. Maar laten we allereerst nog eens kijken naar wat Eltje Doddema over het Algemain Beschoafd Grunnegers (ABG) schrijft.
Er moet “ain spellen en grammoatikoa kommen” voor het Gronings – deze stelling staat centraal in zijn tekst. Een onoverzichtelijke wirwar van varianten zou “gain nuigen om joe in t Grunnegs te verdaipen” zijn. Als iedereen zich aan zijn eigen Gronings blijft vastklampen, wordt het volgens Doddema alleen maar moeilijker om het dialect te behouden en te leren. Om de belangstelling voor het Gronings aan te wakkeren, zou er een “geschikt aanbod […] dat voldut aan nije standoards” gecreëerd moeten worden. Maar waar haal je zo’n nieuwe standaard vandaan? Doddema stelt voor om “t heft in handen [te] nemen” en de regels van het ABG volgens bepaalde basisprincipes “mit gezond verstand” vast te leggen. Als ik hem niet verkeerd begrijp, zet hij zich er voor in dat de beslissing hoe het ABG eruit zou moeten zien, op een systematische manier en in overleg genomen wordt. Het belangrijkste uitgangspunt is dat voor vormen gekozen moet worden die “zo stoef meugelk bie t Nederlands” staan. De standaardisering voltrekt zich volgens Doddema niet spontaan, maar vereist – naast weloverwogen beslissingen over de nieuwe regels – ook “wil en deurzettensvermogen” van de kant van de voorstanders van het ABG.